Naar een beter leefklimaat en biodiversiteit in Provincie Utrecht.

Met de publicatie van het Utrechts Programma Landelijke Gebied (UPLG) wordt het beleid ter bescherming en verbetering van de milieu- en natuurwaarden voor de provincie Utrecht duidelijk. Met het besluit van de EU om de derogatie voor het uitrijden van mest op te heffen werd op dit punt het beleid verder aangescherpt. De Europese Natuurbeschermingswet ondersteunt het streven om te komen tot een betere biodiversiteit.

Het UPLG is er op gericht de algemene milieukwaliteit te verbeteren en speciale aandacht te besteden aan de kwetsbare natuurgebieden. Voor de uitstoot van stikstof  betekent dit dat de emissies door het agrarisch bedrijf in de periode tot 2030 teruggebracht zullen worden tot 40 kg per ha per jaar. Gemiddeld is dit een reductie van 30%. Een aantal bedrijven voldoet reeds aan deze norm, andere zullen zich aanzienlijk moeten aanpassen. Het besluit om het uitrijden van mest op korte termijn met 30% te verminderen ondersteunt dit beleid. Rondom de kwetsbare natuurgebieden zal de stikstofemissie verder beperkt worden. In een zone van 500 m zal alleen een zeer extensief grondgebruik mogelijk zijn. In de zone tot 1000 m zal de stikstofuitstoot fors moeten verminderen. Voor het gebied van de VPC zal dit gelden voor het Natura 2000 gebied, de Botshol.

Door de verminderde bemesting zullen er minder mineralen uitspoelen in de sloten. Dit zal een belangrijke bijdrage zijn om de waterkwaliteit die in 2027 behaald moet worden te bereiken, de afgesproken Kader Richtlijn Water.

Een ander probleem is de productie van methaan. Methaan is een zeer belangrijk broeikasgas en wordt voor een aanzienlijk deel geproduceerd door de koe. Een afname van de veestapel zou moeten leiden tot een reductie van 25% in 2030. De stikstofmaatregelen zullen waarschijnlijk ook leiden tot een vermindering van de veestapel  en hiermee zou ook de norm van methaan bereikt kunnen worden.

De overheid duidt dat de vermindering van de productie van CO2  in de agrarische gronden van West Utrecht een belangrijk speerpunt is. Een deel hiervan wordt geproduceerd door het agrarisch bedrijf. Een belangrijkere factor is de productie van CO2 door het verteren van veen als dit boven het niveau van het grondwater komt. Het waterpeil in de sloten, en daarmee de stand van het grondwater is hier sturend. In het UPLC wordt voor de veengebieden een peil gesteld van 40 cm onder het maaiveld, met op sommige plaatsen een peil van 20 cm onder maaiveld. Bij dit laatste peil zal alleen een aangepast agrarisch bedrijf in de toekomst mogelijk zijn.

Deze maatregelen zullen in de natuurgebieden tot een verbetering  van de biodiversiteit leiden. In de agrarische gebieden zullen de te nemen maatregelen parallel moeten lopen aan andere maatregelen ter verbetering van de biodiversiteit. Deze maatregelen, zoals het later maaien en de vermindering van de (kunst)mest gift, zullen leiden tot de terugkeer van bloemrijk grasland en daarmee de terugkeer van de insecten die belangrijk zijn bij de bestuiving en zaadproductie van alle planten. Het is juist dit punt waaraan de Europese Natuurbeschermingswet aandacht besteedt.

In de gebieden met een drooglegging van slechts 20 cm ligt een combinatie van een aangepast agrarisch beheer met weidevogelbeheer voor de hand. Het UPLC besteedt aandacht aan de in de nota “aanvalsplan Grutto” genoemde grote arealen van aangepast agrarisch beheer, gericht op de verbetering van de weidevogelstand. In de provincie Utrecht zouden vijf van deze gebieden van elk 1000 ha ingericht moeten worden. Het ligt voor de hand om deze gebieden vooral te zoeken in weidegebieden met een drooglegging van 20 cm. Het veenweidegebied ten oosten van Vinkeveen moet één van deze gebieden zijn.

Geconcludeerd kan worden dat het UPLC een groot aantal maatregelen voorstelt die kunnen leiden tot een verbetering van het leefklimaat en de biodiversiteit binnen de provincie Utrecht. Het zal echter van de regering afhangen hoe snel dit beleid tot uitvoering gebracht gaat worden.

Luuc Mur

Lid Vechtplassencommissie

aquatisch milieubioloog