Maten zijn maatwerk – leve het varend erfgoed – en de natuurvriendelijke oevers

In een ver verleden, 15 jaar geleden, schreef de Vechtplassencommissie (VPC) een brief aan de beide Vecht-provincies Utrecht en Noord-Holland en aan het Waterschap Amstel Gooi en Vecht over het belang van het varend erfgoed in de Vecht en Vechtstreek. Dit alles in het kader van het Restauratie-Plan voor de Vecht RPV-1996-2015 – dat toen min of meer halverwege zijn uitvoering was. In die brief uitte de VPC zorgen over twee verschijnselen betreffende afgemeerde vaartuigen in de Vecht: 1. het toenemende aantal ‘watervilla’s’ die in gesloten rij de oude woonschepen vervangen en 2. het afnemende aantal ‘varende monumenten’ dat de herinnering aan de rijke scheepvaart-geschiedenis van de Vecht levend houdt.

Parallel aan het RPV hebben de Vechtgemeenten vrijwel alle woonschepen opgenomen in bestemmingsplannen. Enerzijds om de bewoners rechtszekerheid te geven, anderzijds om duidelijke grenzen te stellen aan het ruimtegebruik van de woonschepen en hun bewoners. Vanwege de niet altijd even duidelijke eigendomsverhoudingen rond het ‘niemandsland’ van de Vechtoevers is dat een complexe materie. De oplossing werd gezocht in maximum-maten voor zowel de woonschepen zelf als voor de bijbehorende bouwwerken zoals schuren, vlonders, steigers en erfscheidingen. Het beoogde landschappelijke resultaat daarvan zou moeten zijn: zicht op de Vecht tussen de schepen door en natuurvriendelijke oevers. De praktijk blijkt echter weerbarstig.

Een onbedoeld effect van de maximum-standaard maten is dat de hierboven onder 1 en 2 gesignaleerde ontwikkelingen zich versterkt hebben doorgezet, resulterend in een ‘verdozing’ van de woonschepen. Al met al een pleidooi om nu bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen hernieuwde aandacht te schenken aan speciale ligplaatsen voor karakteristieke woonschepen – en het daarbuiten strikt handhaven van de afgesproken maten. Kortom: maatwerk.

Frans Cladder, VPC secretaris.